Niet enkel een productcontaminatie maar ook schade aan materiaal, gebouwen of machines kan de goede werking van een voedingsbedrijf in het gedrang brengen. Terwijl de omzet daalt door een vertraagd of stilgevallen productieproces, blijven de vaste kosten hoog. Met een verzekering tegen dergelijke bedrijfsschade, vangen voedingsbedrijven de financiële gevolgschade (het verlies aan brutomarge) op. Ook de financiële gevolgen die voortkomen uit schade bij een leverancier, denk aan een brand, kan het bedrijf op die manier afdekken.
Bij het uitwerken van een bedrijfsschadeverzekering valt op dat de polissen er rekening mee houden dat ze de verzekerde voedingsbedrijven gedurende een langere periode vergoeden, stipt Koen Van Weert, Senior Broker Property bij Vanbreda Risk & Benefits, aan. “Waar een vergoedingsperiode voorheen klassiek rond achttien maanden lag, zien we dat stijgen naar 24 of zelfs 36 maanden”, zegt hij. “Dat is een duidelijke tendens die voor een deel te maken heeft met de langere levertijden van nieuwe machines. Daarnaast speelt ook het langere wachten op sloop-, bouw- of milieuvergunningen een rol.”
Ook voor bedrijfsschade is preventie van cruciaal belang en voor voedingsbedrijven hangt die preventie in belangrijke mate af van hoe sterk de bedrijfsgebouwen in compartimenten zijn ingedeeld. “Een voedingsbedrijf loopt bij een brand in de bedrijfsgebouwen een groter risico op bijkomende rookschade”, legt Koen Van Weert uit, “want afgewerkte voedingsproducten kunnen door de rook onverkoopbaar worden.” Bij het bepalen van de verzekeringswaarde speelt de indeling van een voedingsbedrijf daarom een belangrijke rol. Als de productie en de voorraad zich in aparte, van elkaar afgesloten, compartimenten bevinden, dan daalt het risico. “Het vereist aanpassingen die niet altijd vanzelfsprekend zijn, zeker in bedrijven die gaandeweg hebben bijgebouwd”, zegt Koen Van Weert. “Vanuit onze afdeling risk engineering helpen we voedingsbedrijven bij die oefening en nemen we ook andere elementen mee, zoals de algemene brandveiligheid, een sprinklersysteem, het gebruik van materialen, enzovoort.”
Een derde specifiek risico voor voedingsbedrijven is van tel bij het exporteren van goederen. Een transportverzekering kan de schade bij incidenten bij het exporteren opvangen, al wijst Charlotte De Bruyn, Senior Broker bij Vanbreda Risk & Benefits, op een nog te weinig bekend risico. “De goederen die je exporteert, blijven doorgaans eigendom van het voedingsbedrijf tot ze aankomen op de plaats van bestemming. Daarom is het van belang dat je je bewust bent van hoe het transport verzekerd moet worden. Blijf je het transportrisico zelf dragen of draag je het over aan de aankopende partij."
We maken een onderscheid tussen:
- Marine: Loopt het schip waarop jouw container met voedingsproducten staat bijvoorbeeld vast in het Suez-kanaal, dan word je mede verantwoordelijk voor de bergingskosten. Als producent verlies je op dat moment je goederen, maar wacht je ook een factuur voor de berging ervan. Het bedrag dat je moet ophoesten hangt af van het percentage van het totale aantal vierkante meters dat je innam en ook van de waarde van je goederen. Het is belangrijk om dat risico niet uit het oog te verliezen bij het afsluiten van een transportverzekering.
- Wegtransport: De CMR-condities die van toepassing zijn, zijn mogelijks onvoldoende om de volledige waarde van de goederen te dekken.
Een relatief nieuw gegeven binnen de Belgische markt, is het verzekeren van livestock bv. kippen, runderen, … De veestapel is essentieel voor het productieproces van een voedingsbedrijf. De dieren kunnen blootgesteld worden aan tal van risico’s zoals specifieke ziekten, hittestress, verontreinigd voer en water, stroomonderbreking, apparatuurstoring of verstikking. Bovendien kan het transport van de dieren ook gevaren met zich meebrengen. Charlotte De Bruyn: “Daarom is het voor elke partij in de keten interessant om zo’n verzekering af te sluiten die beschermt tegen het verlies van inkomsten als gevolg van verlies van de dieren. Van melkveebedrijven en zuivelfabrikanten over veilinghuizen naar proteïneproducenten en vleesverwerkers tot zelfs bijenhuizen en showdieren.”